m. (-s),
1. iemand die iets afsteekt: een vuurwerk, de werklijnen van een bouwterrein enz.;
2.werktuig om af te steken: gereedschap der stucadoors om witkalk af te steken; (metaalg.) ijzeren stang met houten steel aan een ketting opgehangen waarmede de giettap naar binnen in de oven gestoken wordt om het gesmolten metaal te laten uitvloeien; kleine spade dienende om grond af te steken (in de tabaksteelt); —
(in de boterh. in Friesland) de boter die als bovenste laag van de vaten afgestoken wordt en als van mindere hoedanigheid afzonderlijk ter markt komt, in tegenstelling van de beste soort die puik genoemd wordt.