(splinterde af, is en heeft afgesplinterd),
1. in splinters, in langwerpige en spitse stukjes van een hard voorwerp loslaten en afvallen : dat hout is zo bros, dat er telkens stukken van afsplinteren ;
2. splintersgewijze afbreken of afsteken : de jongen zat met een mes stukjes van het been af te splinteren; — van de buitenste of uiterste delen ontdoen door die in splinters af te scheiden : de schooljongens hadden overal hun namen ingesneden en alle tafels en banken af gesplinterd.