1. (iets dat zich op of aan iets anders bevindt) er van verwijderen of scheiden door er met enig voorwerp in drift of met geweld tegen aan te werpen : iern. met een sneemvbal de hoed af smijten (van zijn hoofd); appels, peren, kastanjes, noten enz. af smijten ; 2. met drift en geweld wegwerpen, verwijderen: hij pakte de aanrander beet en smeet hem van zich af;
3. (kledingstukken, wapenen, sieraden) haastig en zonder de minste zorg afdoen : de mantel, een doek, een gordel, het schootsvel, de hoed afsmijten;
4. met drift of geweld naar beneden werpen: iem. de trap (de trappen, of van de trap, trappen) af smijten ; sneeuw van het dak af smijten ; turf af smijten (van de zolder door de turf kok er);
5. (veroud. Zuidn.) een gebouw, een brug enz. af smijten, af breken;
6. (Zuidn.) afslaan, afhouwen ;
7. (gew. en minder juist) voordeel geven, winst afwerpen: die zaak smijt geen voordeel af.
Gepubliceerd op 01-01-2021
Afsmijten
betekenis & definitie