(smeedde af, heeft afgesmeed),
1. een stuk van een ijzeren staaf af smeden, in ’t vuur gloeien en afkappen ;
2. (voorwerpen die gesmeed moeten worden) alle, of geheel en voldoende smeden; alles afdoen wat er aan te smeden valt: kleine voorwerpen worden meestal bij een enkele verhitting afgesmeed;
3. (smidshamers) door veelvuldig smeden allengs verslijten;
4. zich afsmeden, zich door zwaar of langdurig smidswerk sterk vermoeien, afmatten.