(schraapte af, heeft afgeschraapt),
1. door te schuiven, te halen met een mes of enig ander scherp voorwerp een stof of laag die aan de oppervlakte van een voorwerp vastzit daarvan verwijderen, met het doel om de voorwerpen te reinigen, of om de oppervlakte effen te maken, of ook om de afgeschraapte stof te gebruiken : het vet van de borden af schrapen; geschaafd hout met een stukje vensterglas glad afschrapen ; het vet van de darmen afschrapen voor talk; — (met verwiss.) door schrapen ontdoen van de buitenste delen: beenderen, vuile borden afschrapen; vele eenvoudige gietwaren uit messing worden afgeschraapt in plaats van afgevijld :
2. geheel en al schrapen; alles afdoen wat er te schrapen valt;
3. door slinkse streken of door geweld iem. zoveel afzetten, als maar enigszins mogelijk is: de sluwe vrek wist hem door allerlei middeltjes tot op de laatste cent toe af te schrapen.