Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afschillen

betekenis & definitie

(schilde af, heeft en is afgeschild),

1. door schillen of als een schil wegnemen: de schors van de bomen afschillen ; ook bomen afschillen, van de schil ontdoen ; appels afschillen, gewoonlijk schillen genoemd ;
2. geheel en al schillen;
3. de schil loslaten, zich laten schillen : die peren schillen niet gemakkelijk af, ze zijn nog onrijp ; die twijgen schillen niet zuiver af;
4. (fig.) ontdoen van alle overtolligheden, zodat de kern overblijft: uw gehele brief is niets anders, als ik er al de complimenten afschil, dan alleen een zeer nederige sollicitatie om uw vriend te sparen.

< >