I.(ruiste af, heeft en is afgeruist), (alleen in de hogere, meest in dichterlijke stijl) (van stromend vocht) ruisend nederstromen: een beekje dat langs de helling van de berg afruiste; — (van een koeltje) ruisend van boven neerdalen; — (van klanken, vooral muziek en zang) door de luchtstroom naar beneden gevoerd worden: de herderszangen die van de heuvels af ruisten.
II.(ruiste af, heeft afgeruist), (Zuidn.) afwrijven: hij heeft er al de verf afgeruist.