(rafelde af, heeft en is afgerafeld),
1. (geweven, gebreide en geborduurde stoffen) ontdoen van de rafels, van losgeraakte draden; (ook) ze gaandeweg van een gedeelte van de inslag ontdoen door die bij losse draden tussen de schering weg te trekken, vgl. uitrafelen;
2. rafels of losse draden loslaten, verliezen en daardoor allengs verslijten : zie eens, hoe die doek begint af te rafelen ; dit touw is geheel af gerafeld.