(peinsde af, heeft en is afgepeinsd),
1. ten einde peinzen: een wijsgeer als Kegel die in zijn leven heel vjat afgepeinsd heeft; — 2. zich afpeinzen, zich afmatten door ingespannen peinzen: ik heb mij afgepeinsd en afgetobd, maar het raadsel niet kunnen oplossen ; het afgepeinsde hoofd.