Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afleren

betekenis & definitie

(leerde af, heeft en is afgeleerd),

1. door .gebrek aan oefening vergeten, verleren: hij is al zijn Frans afgeleerd ; het tekenen afleren;
2.(gewoonten, hebbelijkheden en begrippen, meestal verkeerde, schadelijke of lastige) allengs afleggen, zich ontwennen: het stotteren, het knipogen, het roken afleren ; gij moet die kwade gewoonte afleren ;
3. maken dat iem. zekere voorstellingen en begrippen laat varen, of zekere gewoonten en hebbelijkheden aflegt, zich ontwent: gij moet hem die verkeerde begrippen en vooroordelen afleren ; ik heb hem dat lasteren voor goed af geleerd; — zich iets afleren, zijn best doen om zich iets af te wennen ; zich beijveren het na te laten: ge moet u dat lang slapen afleren ; — iem. iets afleren, in nadrukkelijker opvatting voor : hem dwingen het voortaan na te laten, t.w. door straf of bedreiging: ik zal hun dat geginnegap wel afleren;
4. een kunstvaardigheid van iemand leren, door goed .acht te geven hoe hij handelt of wat hij zegt, inz. buiten diens weten: iemand (ook van iematul) een kunstje afleren ; ik zal hem die handgreep zien af te leren ; — (zegsw.) zo leert men de boeren de kunst af, zo verschalkt men een onnozele om zijn geheim te weten te komen, (weigerend en beschamend antwoord gericht tot een nieuwsgierige die door vragen achter iemands geheim tracht te komen).

< >