(kocht af, heeft afgekocht),
1. iem. of iets vrij- of loskopen: iem. van de dienst afkopen ; zij waren door rovers overvallen en hadden schip en lading voor grof geld moeten afkopen :
2. iem. iets afkopen, het door koop van hem verkrijgen ;
3. (verplichtingen die op iem. rusten) doen ophouden, zich er van ontslaan door het voldoen van een prijs in geld of in iets anders bestaande : grondrenten afkopen; — (onaangename ervaringen of bejegeningen die iem. bedreigen) door het betalen van een som gelds of van enige andere prijs afwenden : hij heeft die vervolging afgekocht, geld gegeven om van de vervolging verschoond te zijn ; — (Zuidn.) (kaartsp.) met een hogere troef een slag afkopen, hoger troeven ;
4. iem. afkopen, door het aanbieden ener koopsom van zijn plan doen afzien ; — zich laten afkopen, zich laten bewegen om voor zekere prijs af te zien van iets waarmede men iem. bedreigt: de beledigde partij, ook de gegadigde (bij een verkoping) heeft zich laten afkopen.