(knotte af, heeft afgeknot),
1. van een uitstekend deel, een punt of uiteinde ontdoen, het bovenste afkappen; — (een boom) snoeien, van de kruin en de takken ontdoen; — (bouwk.) de uiteinden van balken, ribben, palen enz. van de scherpe hoeken of kanten ontdoen door die schuins of rond te schaven, in de dwarste afkanten, afbiljoenen. Zie ook AFGEKNOT.