(knaagde af, heeft afgeknaagd),
1. iets van een hard voorwerp door knagen, door schaven met de tanden, wegnemen: de muizen hebben een stuk van de vensterbank, van de kaaskorst af geknaagd ; met objectsverw. : de muizen hebben die kaas afgeknaagd, door knagen van de buitenste delen ontdaan;
2. (fig.) langzaam wegschuren: de stroom knaagde de oever af ;
3. door aanhoudende kwelling langzaam doen wegkwijnen of vermageren : af geknaagd door wroeging ; de kommer knaagt hem het hart af, verteert zijn gemoed.