(klopte af, heeft afgeklopt),
1. door kloppen wegnemen, resp. van stof en vuil zuiveren: het stof van de kleren afkloppen, ook iemand, zich zelf afkloppen ;
2. (fig.) afrossen, slaag geven;
3. iets door kloppen van iets anders verwijderen: klop die spijker wat van het plafond af;
4. door kloppen of tikken met de knokkel (inz. onder ’t tafelblad) het door roemen of bluffen op iets wakker geroepen ongeluk of onheil bezweren, boze geesten bezweren : ik heb nog nooit kiespijn gehad. Eerst even afkloppen, anders krijg je het gauw;
5. (bilj.) de spelende partij door kloppen te kennen geven, dat zij met het einde der partij moeten uitscheiden, omdat men zelf spelen wil: wie heeft af geklopt? — een biljart afkloppen, voor zich bespreken;
6. (muz.) (van de dirigent) door kloppen met de dirigeerstok het sein geven hetzij om te beginnen (bij een uitvoering), hetzij om liet spelen te onderbreken (bij een repetitie); — 7. (boekdr.) de papiermatrijs voor stereotypie maken, t.w. de vorm van letters enz. in het vochtige papierlaagje door kloppen verdiept aanbrengen; — (boekbindersterm, van het boekblok) met een klophamer het blok de juiste vorm geven en daarna in de pers zetten;
8.(een zaak in een vergadering) spoedig zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming afhameren.