(klepte af, heeft afgeklept),
1. (vero.) met klokgeklep afkondigen;
2. (w. g.) een gegeven bevel enz. bij klokgeklep te niet doen, herroepen, afgelasten ; — 3. (gew.) veel in- en uitlopen;
4. (gew.) klompen, pantoffels af kleppen, spoedig verslijten doordat ze te groot zijn en niet goed sluiten.