(klapte af, heeft en is afgeklapt),
1. (bjj dans en spel) door klappen in de handen te kennen geven, dat de beurt van een danser of speler voorbij is;
2. (van kruitladingen en ontvlambare stoffen) met een klap afgaan, knallend ontbranden;
3. afbabbelen, afsnappen: die meisjes kunnen samen wat af klappen; —
4.(Zuidn.) uit het hoofd praten: ik zal het hem niet kunnen af klappen.