(jakkerde af, heeft afgejakkerd),
1. (een paard) zo lang of zo hard voortjagen, tot het doodaf is;
2. zich —, zich door te veel inspanning uitputten, inz. door zware studie of een losbandig leven: er af gejakkerd uitzien, er afgemat, uitgeput uitzien;
3. (gemeenz.) vinnig afsnauwen: zij kan de meiden zo af jakkeren ;
4. een werk af jakkeren, overhaast en slordig afmaken;
5. met dolle snelheid afleggen: een weg, een grote afstand afjakkeren.