(haarde af, heeft en is afgehaard),
1. (w. g.) het haar verliezen, het loslaten: de hond haart af ; mijn mof heeft afgehaard, zolang ik ze draag, en nu is zij reeds geheel afgehaard, kaal;
2. (van geslachte varkens) de haren er van afschrappen; — (huiden) van het haar ontdoen, af pelen.