(danste af, heeft en is afgedanst),
1. ten einde toe dansen; zij hebben vanavond wat af gedanst; — de dans eindigen;
2. iem. (ook zich) moe maken of afmatten door lang dansen;
3. door dansen doen loslaten: de verf van de vloer afdansen; de hakken van zijn schoenen af dansen; zijn schoenen afdansen, verslijten door dansen;
4. een beurt geven met dansen: alle meisjes af dansen;
5. dansend, als dansend van iets afdalen of vallen.