Gr. Asklepios', oorspr. heilige slang, later god der geneeskunde, gedacht als zoon van Apol'lo en Coro'nis; attributen : een staf met een slang er om gekronkeld en een hond aan zijn voeten (waakzaamheid). Zeus doodt hem met zijn bliksem, als hij Hippolytus uit de dood opgewekt heeft.
Naar Rome kwam hij uit Epidaurus in de gedaante van een slang, tijdens een pestepidemie (Ovid., Met. 15, 622 vg.).