I. bn., achthoekig; — de achtkante boer, een beruchte dief en inbreker uit de 17de eeuw; hij doet als de achtkante boer, hij steelt het bij de een en brengt het bij de ander; — (Zuidn.) achtkante boom, de Canadapopulier (Populus monilifera).
II. zn. o. (-en),
1. figuur die acht kanten of zijden heeft; — (diam.) briljant in het stadium van bewerking waarin tafel en collet elk acht zijvlakken vertonen ;
2. (timm. en schrijnw.) soort van verstekhaak waarvan de beide delen een hoek van 67 ½° vormen.