(zette achteruit, heeft achteruitgezet),
1. meer naar achteren zetten; in ’t bijz. van uurwerken : een vroeger tijdstip doen aanwijzen ;
2. (fig.) iem. achteruit doen gaan in geldelijk vermogen, rang, eer, aanzien, in gezondheid, in kundigheden enz. : die brand heeft hem achteruitgezet; die koorts zal de zieke achteruitzetten; — (een zaak) achteruit doen gaan;
3. bij anderen doen achterstaan: die ambtenaar is al tweemaal achteruitgezet, bij promotie gepasseerd.