(liep achteruit, heeft en is achteruitgelopen),
1. achterwaarts lopen, teruglopen ; —de barometer loopt achteruit, wijst minder drukking der lucht aan;
2. (fig.) in ongunstiger toestand komen, verminderen in stoffelijke welvaart enz. In deze bet. ook onp. ; het loopt met zijn zaken achteruit.