Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Acacia

betekenis & definitie

(<Gr.), m. (-’s), geslacht van peuldragende bomen: de echte acacia (Acacia arabica), in Egypte, Arabië, Australië, in ’t wild groeiende, en in verschillende soorten als kasplant gekweekt; uit zijn schors vloeit de Arabische gom; uit de vrucht van andere perst men het geneeskrachtige sap, dat ook acacia (v.) heet. De gewone acacia (Robinia pseud-acacia), uit Noord-Amerika afkomstig, wordt hier veelvuldig in tuinen en wandeldreven gekweekt.

< >