Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Aars

betekenis & definitie

m. (aarzen),

1. de door kringspieren gesloten uitmonding van het darmkanaal, waardoor de onverteerde spijsresten het lichaam verlaten ;
2. (veroud.) achterste : hij heeft geen broek aan zijn aars, hij is erg arm ; — (spr.) de aap loil met een ieder gekken en toch kan hij zijn aars niet dekken, wie met de gebreken van anderen spot heeft er zelf dikwijls vele.

< >