(smeerde aan, heeft aangesmeerd),
1. een kleverige stof aan een voorwerp doen hechten; — met objectsverwiss.: de pannen, een dak aansmeren, de losliggende pannen door het tussenin smeren van kalk aaneenhechten; — een muur aansmeren, grof met kalk bestrijken ; (ook) het beschadigde of ontbrekende pleister aanvullen en zo herstellen; — (fig.) iem. aansmeren, met een venerische ziekte besmetten ;
2. (fig.) iem. iets aansmeren, door overmatig aanprijzen verkopen, inz. met het bijdenkbeeld dat het te duur of voor de koper van weinig waarde is; (Zuidn. ook) iem. iets wijsmaken.