(greep aan, heeft aangegrepen),
1. aanvatten door grijpen, d.i. door de hand naar het voorwerp uit te strekken, met verschillende oogmerken: om het vast te houden, te gebruiken of voor zich te nemen; om het gegrepene te redden of voor een ongeluk te behoeden ; om zich aan het gegrepene vast te houden : een drenkeling grijpt zelfs een strohalm aan;
2. (oneig.) met kracht aantasten, aanvallen : de vijand met de bajonet aangrijpen ; — hevig aantasten, overweldigen, overmannen (met betr. tot koorts, koude, schrik, angst enz.); — (een handeling) flink beginnen, ferm aanpakken: de arbeid aangrijpen ; — met ijver of drift aannemen, te baat nemen: een voorwendsel, de gelegenheid aangrijpen;
3. een sterke indruk op het gemoed of op het gestel maken, hevig ontroeren : dat voorval greep haar erg aan ; die ziekte heeft hem erg aangegrepen.