De gewone betekenis van tornen is: de naden losmaken. Ook tarnen komt voor, maar alleen in deze letterlijke zin.
Het woord is verwant met het Duitse trennen: scheiden, splitsen. De oudste betekenis waarin tornen is opgetekend, luidt: weglopen uit de dienst, wat wij nu drossen noemen. Ook voor: afvallig worden van het geloof werd tornen gebruikt en het Duits kent nog het woord abtrünnig: afvallig van, ontrouw aan. In figuurlijke zin wordt tornen nog gebruikt voor: ergens verandering in aanbrengen. Men zegt: daar valt niet aan te tornen. In de 17e eeuw kwam tornen voor in de betekenis: achternazitten. Iemand naer ’t gat tornen wilde zeggen: iemand op de huid zitten, iemand achtervolgen. De grammatica maakt onderscheid tussen hetzwakke achternazetten: snel volgen en het sterke achternazitten: controleren, nagaan.