Onder boterbriefje verstaat men in de volksmond: trouwakte. Z’n boterbriefje gaan halen is dus: in het huwelijk treden; getrouwd zijn zonder boterbriefje is synoniem met: in concubinaat leven.
Oorspronkelijk is een boterbrief een aflaatbrief, namelijk een verklaring, door de kerk afgegeven, waarin stond dat de eigenaar vergunning had in vastentijd boter, kaas, eieren en vlees te eten. Het woord is een vertaling van het Latijnse literae butyricae. Schertsenderwijs wordt de benaming boterbrief dan ook toegepast op een andere vergunning, namelijk die om te trouwen. Merkwaardig is dat de term boterbriefje in de zin van trouwakte pas in de twintigste eeuw in onze taal is opgenomen. Men vindt het woord dikwijls in de versjes van Speenhoff en bij Heyermans.