(Lat. zelfstandigheid). S. adamantlna (adamantin us, van diamant), het glazuur der tanden.
S. alba (albus, wit), witte stof van het centrale zenuwstelsel. S. compacta (compactus, samengedrongen), de vaste stof, zonder holten, der pijpbeenderen; vgl. S. spongiosa. S. corticalis (cortex, gen. córticis, schors), schorszelfstandigheid, ook syn. met S. compacta. S. eburnea (eburneus, van ivoor), = dentine (zie ald.). S. ferruginea (roestkleurig) Arnoldi, = locus coeruleus (zie ald.).
S. geiatinósa (geleiachtig) centralis, de stof rondom de canalis centralis van het ruggemerg. S. geiatinósa postérior (Roland i), het netwerk van gliavezels en -cellen tegen de achterzijde van de achterhoorn van het ruggemerg. S. glomerulósa (vgl. Glomerulus), de schorszeifstandigheid der nieren. S. grisea, grijze stof in het centrale zenuwstelsel. S. innominata (ongenoemd), grijze stof tussen de ansa lenticularis en ansa pedicularis.
S. medullaris (medulla, merg), mergzelfstandigheid. S. nigra (zwart) Soemmeringi, laag van donkergekleurde zenuwcellen in de pedunculi cerebri. S. óssea dentis, beenzelfstandigheid, cement van de tand. S. perforata ant. (perforatus, doorboord), laag van grijze stof, door bloedvaten doorboord, tussen het chiasma opticum en de lobus temporalis. S. perforata post., de door bloedvaten doorboorde bodem van de fossa interpeduncularis. S. própria (próprius, eigen), het hoofdbestanddeel van een orgaan.
S. reticularis, = formatio reticularis (zie ald.). S. reticularis alba (Arnoldi), laag van witte stof aan de oppervlakte van de uncus gyri hippocampi. S. spongiósa, sponsachtig beenweefsel in de uiteinden der pijpbeenderen en in alle korte beenderen; vgl. S. compacta. S. vltrea (vitreus, glasachtig), = S. adamantina.
