(sufficere, voldoen), ontoereikendheid, onvoldoende werking van een orgaan, in ’t bijzonder van de spieren van organen, zoals de ogen, het hart, de maag, de darm; gebezigd met betrekking tot een opening, onvoldoende vermogen tot sluiting; vgl. Incontinentia.
Relatieve I. van hartkleppen, onvoldoende sluiting der kleppen, zonder dat deze zelf zijn aangedaan, door verwijding van het ostium of onvoldoende werking der spieren; vgl. Accidentele hartgeruisen; tegenstelling van organische insufficiëntie. I. fractuur, breuk van dij- of scheenbeen door ongewone inspanning (mars-fractuur).