(inficio, iets met iets vermengen, drenken, kleuren, besmetten), besmetting; het binnendringen van levende ziekteverwekkers, meer in ’t bijzonder microben; ook besmetting met ziekten, waarvan de verwekker nog onbekend is, bijv. roodvonk, mazelen; vgl. Putride, Pyogeen.
I.gezwel, infectieus granulatiegezwel (zie Granulatiegezwel). l.-ziekten, besmettelijke ziekten; ziekten, die door infectie ontstaan. I.-psychosen, zielsziekten bij en na besmettelijke ziekten ontstaan. Vgl. Contagieus, Miasma, Invasieziekten, Endogene ziekten. I. titer, de reciproque waarde van de kleinste hoeveelheid van een orgaan (dat een virus bevat), die biologisch kan worden aangetoond.