(Fr. arts, 1854— 1918). Ziekte van G., zeer chronische, meestal aangeboren, soms familiaire ziekte, met vergroting van de milt en de lever, bloedarmoede en bruine huidkleur op de onderbenen en pingueculae (zie ald.), soms ook aandoening der longen.
Cellen van G., grote cellen met een of meer kernen, bij deze ziekte aangetroffen in de milt.