voedingsstoornis. D. adipóso-genitalis (adeps, vet) (Fröhlich 1901), verschrompeling der geslachtsorganen, met algemene vetzucht en kinderlijk voorkomen; vooral bij gezwellen der hypophysis cerebri, met name van de achterkwab; ook wel gepaard met acromegalie; vgl.
Dyspituitarismus, Pituitaire vetzucht. D. epitheliâlis córneae (E. Fuchs), een vorm van troebeling van het hoornvlies, die na iridocyclitis met glaucoom voorkomt. D. mesodermâlis congénita, aangeboren D. van de weefsels, die voortkomen uit het mesoderm (maar niet daartoe beperkt); omvat 1. Dólichomórphia(Marfan) (zie ald.) en 2. Brachimórphia (Marchesani) (zie ald.).
D. musculórum progressiva (Er b), voortgaande spierschrompeling, die in de jeugd begint en meestal erfelijk of in families voorkomt; zij begint aan de romp of aan de aan de romp grenzende delen der ledematen, vooral dikwijls aan het bekken of (in 't bijzonder op de jongelingsleeftijd en in erfelijke gevallen) aan de schoudergordel. Hierbij zijn vaak sommige spieren, bijv. van de kuiten, pseudo-hypertrophisch; ni. niet de spierbundels zijn toegenomen, maar het vet (lipomatosis luxurians muscularis progressiva). Bij de D. der kinderen (Duchénne-Landouzy-Dé je ri ne) worden het eerst de aangezichtsspieren aangetast; bij het type Leyden-Möbius vooral de benen ; bij het type Z i m m e r I i n vooral de armen, zonder pseudohypertrophie; vgl. Neurale spieratrophie.