Uitheemsche geneeskunde termen

dr. H. Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 25-06-2020

Cútis

betekenis & definitie

(Lat.),

1. huid.
2. onderhuids bindweefsel. C. anserína (anser, gans), kippevel, het uitpuilen van de haarzakjes met de wolharen boven de oppervlakte der huid, doordat — door koude of schrik enz. — de gladde oprichtende spieren dier haren (mm. arrectores pilorum) zich samentrekken. C. gyrâta, marmorácea, marmorâtateleangectâtica congénita, aangeboren aandoening der huid, waarbij door plaatselijke uitzetting der vaten figuren ontstaan gelijk de aderen van marmer (Lohuizen 1922); vgl. Livedo racemosum. C. laxa s. hyperelástica, slappe huid, aangeboren en erfelijke afwijking, waarbij de huid en het onderhuidse bindweefsel zeer los en rekbaar gebouwd zijn, zodat men de opperhuid in grote plooien kan opnemen; vgl. Chalodermie. C. péndula (pendeo, hangen), vgl. Molluscum fibrosum. C. tensa chrónica, vgl. scleroderma. C. testâcea (testa, schaal), seborrhoea sicca met schilfervorming bij pasgeborenen; syn. ichthyosis sebacea neonatorum. C. vérticis gyráta, (vertex, kruin; gyrus, winding), verdikking en verwijding van de huid van de kruin (Jadassohn, 1906), door hypertrophie, fibromatosis, naevus, elephantiasis of ontsteking.

< >