(Lat. hoorn, meerv. cornua), hoornvormig uitsteeksel van een been; verder de horens van de grijze stof van het ruggemerg (de uitsteeksels naar voren, ter zijde en achteren van de figuur, die de grijze stof vormt op dwarse doorsneden van het ruggemerg). C.
Ammonis, Ammonshoorn. Hippocampus, zie ald. C. anteri us, inferius, posterius, ventrlculi late ra lis, voorste, onderste en achterste hoorn van de ventriculus lateralis (zie ald.). Córnua coccygea, staartbeenshorens, twee naar achteren gerichte uitsteeksels van de eerste staartbeenwervel. C. cutaneum, huidhoorn, overmatige vorming van hoornstof (hyperkeratose) op een bepaalde plek der huid, meestal op de schedel of in het aangezicht, soms zeer lang en dik. C. sacrale, heiligbeenhoorn; het onderste valse gewrichtsuitsteeksel van het heiligbeen, aan de crista sacralis articularis. Cornua thyreoidea, schildkraakbeenhorens, de horens van het schildkraakbeen, twee bovenste en twee onderste.