(Duitse oorarts, 1844—1922). Gehoorproef van B„ zet men een stemvork, nadat de toon ervan op afstand niet meer wordt gehoord, op de kruin, dan hoort men een tijd lang het naklinken; eveneens als de stemvork vlak bij de oren wordt gehouden.
Duurt het naklinken bij het oor korter, dan is er stoornis in het uitwendige- of middenoor. Is er doofheid zonder verkorting van het naklinken, dan is er stoornis in het inwendige oor.