(beri zou in het Singhalees zwakte betekenen; Jacob Bontius, De Medicina Indorum 1642, Lib. III cap. 1 leidt het woord reeds af uit het Hindostans beri = slaap, wegens de lome gang), een voornamelijk in Japan, Indië, Brazilië, en West-Afrika voorkomende ziekte.
Volgens S c h e ube kunnen vier vormen worden onderscheiden, a. de rudimentaire; b. de atrophische, die met verlammingen en met slinking van spieren gepaard gaat, ook droge b.b. genaamd; c. de hydropische, met zuchtige zwelling der benen; d. de acute pernicieuse of cardiale vorm, die meestal spoedig eindigt met hartverlamming. (Shoshin, zie ald.). De oorzaak is waarschijnlijk meestal eenzijdige voeding met ondoelmatig bewerkte (Eijkman) of ondoelmatig bewaarde rijst (Van Dieren); vgl. Avitaminosen. Syn. kak-ke (Japans), paraplegia mephitica (zie ald.), polyneuritis endemica perniciosa.