Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

Toepassen

betekenis & definitie

Toepassen [volkerennaam]. Zo heet een deel van de bevolking van de door de Compagnie beheerde gewesten, dat veel overeenkomst had met de Mardijkers en dikwijls met hen verward wordt. Zo lezen wij in Batavia in derzelver gelegenheid, deel III, p. 35: ‘de Mardijkers of Toepassers zijn Indianen van verschillende natiën, volgens veler meening Toepassers genoemd, omdat zij de zeden en godsdienst der volkeren, bij welke zij woonen, lichtelijk, als bij toepassing, aannemen.’ Valentijn onderscheidt echter tussen Mardijkers en Toepassen, en zegt dat deze laatsten, althans te Ambon, afstammelingen zijn van Portugese vaders en inlandse moeders. De belachelijke verklaring van de naam Toepassers, zo-even vermeld, zal wel niet veel voorstanders vinden; maar het woord is klaarblijkelijk verhollandst en zal moeten afstammen van het een of ander inlands woord, dat met het Nederlandse woord toepassen een toevallige overeenkomst had. Het zal dus gevormd zijn op de manier van kaalkop van kakap, passeerbaan van paséban, boetjongen van boedjang, Bokje van Boegis of Boeginees, Baviaan van (het eiland) Bawéan en andere dergelijke producten van Europese onwetendheid of vals vernuft. Zo’n woord vinden wij in het Malayalam toepay, dat volgens Visschers Mallabaarse brieven, p. 121, ‘tolk’ betekent. Men werpe niet tegen dat deze verklaring niet met de klankwetten strookt; zulke willekeurige verbasteringen zijn aan geen wetten onderworpen. Visscher bevestigt de mening van Valentijn, dat de Toepassen in hoofdzaak van Portugese vaders en inlandse vrouwen afstammen en verzekert ons, dat zij, ofschoon met slavenkinderen en vrijgelaten slaven van allerlei naties vermengd, zich veel op hun Portugese afkomst lieten voorstaan. Allen echter werden door hen afgestoten die niet de roomse godsdienst beleden. ‘Daar wordt,’ zegt gemelde schrijver, die een lange brief aan de Toepassen wijdt, ‘een groote menigte van deze Toepassen gevonden door Mallabaar en bijzonderlijk aan den zeekant en bij Fortressen en Losiën (Loges) der Europeanen; men vindt er ook vele in en rondtom deze stad Couchim, die zich generen met allerlei Ambagten [...] ook begeven zich degene welke buiten de stad wonen tot den landbouw. Daarbij worden ze van de E[uropese] Maatschappij gebruikt in den oorlog, of tot het bezetten van Posten, daar ze meteen tot briefdragers dienen.’

De Toepassen schijnen dus oorspronkelijk op de kust van Malabar thuis te horen, en vandaar hun verminkte naam naar Batavia en de Molukken te hebben meegebracht. De weinige naar die gewesten afdwalenden verloren zich onder de Mardijkers, waarvan, om dit in het voorbijgaan te zeggen, ook velen de christelijke godsdienst beleden.

< >