Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

pitsjaren

betekenis & definitie

pitsjaren [bijeenkomst beleggen]. Pitsjaren is thans bij ons alleen gebruikelijk als zeewoord en betekent ‘door middel van een sein aan boord roepen’. Het wordt ook wel gebruikt wanneer de bevelhebber van een schip het afwezige scheepsvolk door zulk een sein terugroept, maar oorspronkelijk schijnt het slechts gebezigd te zijn van een vlootvoogd die de bevelhebbers van de schepen van zijn eskader bij zich aan boord laat komen om zich met hen te beraden. De vlag die daarvoor dient, heet de pitsjaarvlag.

Van Dale vergelijkt het Engelse pitch-yard, maar verzuimt ons te zeggen wat dit woord betekent. Ik heb het tevergeefs gezocht, maar indien het werkelijk onder de zeelieden in gebruik is, schijnt het mij een verbastering van pitsjaar, zodat het door dit laatste moet worden opgehelderd, en niet omgekeerd.

Pitsjaar nu is stellig niets anders dan het Maleise bitjára (door sommigen bitsjára uitgesproken), dat, zelf uit het Sanskriet stammend, ‘overlegging, raadpleging, raad, raadsvergadering’ betekent. Wanneer de admiraal met de kapiteins een raad, een bitjara wilde houden, seinde hij met de pitsjaar, dat is de bitjara-vlag. Door misverstand heeft men later dit pitsjaren in de zin van ‘seinen om aan boord te komen’ opgevat.

Dat pitsjaren werkelijk moet verklaard worden zoals ik hier heb voorgesteld, blijkt uit het gebruik van dat woord in oude Indische stukken. Een duidelijk voorbeeld is het volgende uit een brief van de Gouverneur-Generaal aan Pieter Fransen te Bantam, de dato 17 april 1630, bij De Jonge Opkomst, deel V, p. 187: ‘Sult den Tommogon bij eene goede gelegentheyt voorhouden en te verstaen geven, dat het goed waare syn E. met ons daarover eerst hadde gepitschaert.’ Zo ook leest men in een rapport van Couper de dato 25 maart 1677 (deel VII, p. 103): ‘waerover seyden eerst te moeten pitsjaren.’

Men heeft van pitsjaren ook een naamwoord, pitsjaring gemaakt. Zo bij De Jonge, Opkomst, deel V, p. 105: ‘Off dit een Gabangsche pitsjaringh sy sal ons den tyt leeren,’ en deel VI, p. 32: ‘dat onder ons geen gebruick was, bij de eerste bejegeninge van eenige pitsiaringen te spreecken.’

< >