welwel, zo(zo) (informeel)
D'r was bijna niemand die het gemerkt heeft.' 'Tiens, tiens. Gij noemt uw eigen kind dus: bijna niemand?
(Hugo Claus, Het verdriet van België)
Zijn oog viel op een oude Citroen. Tiens. Die had hij de laatste weken meer gezien. Ook vandaag weer.
(Tom Lanoye, Boze tongen)
Belgisch-Nederlandse Standaardtaal
Gepubliceerd op 21-07-2020
tiens (tiens)
betekenis & definitie