voorbij/afgelopen/geëindigd zijn
De school was gedaan, ik was net mijn twee kinderen gaan ophalen toen het begon te regenen en de lucht pikzwart werd.
(dagblad)
Toen ze aan haar rug geblesseerd was, luidde de teneur: 'het is gedaan'. Specialisten spraken elkaar tegen. Voor Kirsten kwam die blessure op een heel lastig moment.
(dagblad)
Gezegd van een gebeurtenis, een werk, een toestand die een bepaalde tijd hebben geduurd. Ook veel gehoord in België: 'Het moet maar eens gedaan zijn met…'
Belgisch-Nederlandse Standaardtaal
Gepubliceerd op 21-07-2020
gedaan zijn
betekenis & definitie