betalen (informeel)
En hij vraagtalleen maar aan baron de Creyl wanneer hij nu eindelijk gaat afdokken.‘Afdokken?’ Baron de Creyl staart hem met nadenkend gefronst voorhoofd aan. ‘Jawel, afdokken! Of peinst ge dat we hier nog eens zijn binnengekomen om u de goedenavond te wensen? Afdokken zult ge, en genoeg!’
(Louis Paul Boon, De bende van Jan de Lichte)
Hij bekende één van de branden te hebben gesticht. Maar uit het onderzoek van de politie en van de afdokkende assurantiemaatschappijen bleek, dat er voor elk geval apart een verschillende en sluitende oorzaak was aan te wijzen.
(Hubert Lampo, De Elfenkoningin)
Belgisch-Nederlandse Standaardtaal
Gangbaarheid: 5
Vlaamsheid: 7
Gepubliceerd op 21-07-2020
afdokken
betekenis & definitie