1 Inwoner van Nederland of Nederlander van geboorte.
2 Specifiek een immigrant uit Nederland in Amerika.
3 Idem ook uit Duitsland, tot eind zeventiende eeuw zo genoemd, uiteraard alleen in Amerika.
4 Een persoon van Nederlandse afkomst geboren in Zuid-Afrika, ter onderscheiding van de Afrikaners.
Verder:
1 (behanger)
Een extra stuk behang plakken over een scheur, behangerstranen of ander soort klungelwerk.
Een beetje meer eerbied voor de Hollandse behanger was op zijn plaats geweest, want het eerste behangselpapier zou rond 1500 zijn ontworpen en aangebracht door ene Hugo Coes, Nederlander van geboorte, die eerst in Amerika en daarna in Engeland, onder meer in York, actief was als ontwerper, kunstschilder en dus ook als behanger. Bovendien meldde in 1560 het Gilde van Papierhangers vol trots dat voor het eerst door Nederlanders bedrukt behangselpapier werd gemaakt.
2 (boer)
Een blok dat onder een trekhaak van een tweewielige aanhanger wordt gezet om het voertuig in balans te houden wanneer het is losgekoppeld van de tractor.
3 (cameraman)
Een extra lens geplaatst voor de hoofdprojector als condensor teneinde meer licht op een beperkt vlak te concentreren.
4 (decorbouw)
1 Een strook doek om de kieren tussen decorstukken op het toneel te camoufleren.
2 Een houten plank die als een provisorische ondersteuning onder of achter een decorstuk wordt geplaatst.
5 (diamantair)
Een stuk kwarts, dat de indruk wekt een ongeslepen diamant te zijn.
6 (havenarbeider)
Een slechte hijs, hijs die uiteen valt, een schieter.
Deze term is niet zo vreemd. Hij geeft de rivaliteit tussen bepaalde havens aan. Een Rotterdamse havenarbeider noemt zo'n verkeerde hijs een ‘Amsterdammer’ en in Amsterdam heet zoiets vanzelfsprekend... een 'Rotterdammer'!
7 (houthakker)
1 Een takelblok gebruikt bij het optakelen van omgehakte bomen. Wanneer het blok is bevestigd, wordt er geroepen: ‘De Hollander hangt!’
2 Een houten stok of plank die bij het stapelen tussen de lagen van blokken hout aan de zijkanten wordt geplaatst om het omvallen van de stapel te voorkomen.
In het Engels wordt voor dit hulpstuk ook het uit het Nederlands komende woord dwang gebruikt.
8 (houtzager)
Een houten blok dat onder een boomstam wordt geplaatst ter voorkoming van het vastlopen van de zaag.
9 (kruidenier)
Een abnormaal grote klont in een pot met kandijsuiker of bruine suiker.
10 (kuiper)
Een meestal zelfgemaakt stuk gereedschap om een deksel van een vat los te wrikken. Het is een gebogen ijzeren stang met drie of vier uitstekende pinnen. De stang wordt met het gebogen eind tussen het deksel en de kuipwand gewrongen en rust tegen de binnenwand. Een platte ijzeren staaf wordt overlangs op de kuip geplaatst, onder het als hefboom dienende spanhout (zie Dutch band) en tussen de pinnen, om zodoende het deksel op te lichten.
11 (letterzetter)
Een tandenstoker, lucifer of een ander soortgelijk stukje hout, gebruikt als een wigje in het letterzetsel om losliggende letters alsnog stijf te zetten. Gezien als het ultieme bewijs van gebrek aan vakmanschap van de letterzetter. In drukkerskringen een ‘vloeitje’ genoemd. Klaarblijkelijk was de vinding van W.J. BIaauw (1571-1638) niet afdoende, terwijl deze Nederlander toch een aanzienlijke verbetering aanbracht in de druktechniek door een methode te bedenken waarbij de letters bij het aandrukken niet meer (althans minder) verschoven. (Zie Dutch press, hoofdstuk 17.)
12 (metaalbewerker)
1 Het afgebroken gedeelte dat onder andere in een metalen plaat achterblijft na een vergeefse poging een schroef of bout geheel te verwijderen.
2 Een stalen plug in een boorgat geslagen om stalen platen vast te zetten. Een klinknagel of klinkbout.
13 (metselaar)
Een onvervalst lapmiddel afgekeken van de timmerman. Een steen of een stuk marmer met een barst of een ander zichtbare oneffenheid in een hoek aanbrengen of zo te plaatsen dat het mankement niet direct opvalt. Als dat niet mogelijk is, dan maar cement erover smeren of een ander ‘vakkundig’ foefje toepassen.
14 (mijnwerker)
Het vastlopen van een boor in het boorgat, omdat ongerechtigheden zich hebben vastgezet aan de binnenkant van het boorgat. (Zie ook Dutch mining.)
15 (pijpfitter/kachelsmid)
Een stuk pijp of buis dat wordt gebruikt als een tijdelijke vervanging van een afvoerpijp, kachelpijp, ventilatiebuis en dergelijke, totdat het geschikte onderdeel voorhanden is. Een kous aanbrengen.
16 (pijpfitter/loodgieter)
Een tussenstuk om twee pijpeinden aan elkaar te bevestigen, een mof. Ook een verloopstuk om twee pijpen van ongelijke doorsnee aan elkaar te koppelen.
17 (slager)
Een laag niervet vastgebonden met vleespinnen in een stuk mager braad- of schapenvlees.
18 (steenbakker)
Ook: Dutchmen. Groepsnaam onder vaklui voor de in Engeland gedurende de zestiende/zeventiende eeuw werkzaam zijnde Vlaamse tichelbakkers of steenvormers. Toentertijd wel op de oude manier geschreven als Duch(e)man.
19 (timmerman)
Het meest geciteerde voorbeeld van het betere lapwerk. Bij een belabberde houtverbinding geknoei dus bijvoorbeeld een plankje eroverheen timmeren, en het euvel is zo ogenschijnlijk verholpen.
20 (zeeman)
Een zeeman die in de haven is achtergebleven omdat hij door eigen schuld zijn schip heeft gemist en die vervolgens alle moeite doet om met een ander schip tijdig een van de volgende havens van zijn schip te bereiken om zich alsnog aan boord te kunnen melden.
21 (schip)
In de zestiende en zeventiende eeuw de algemene naam voor een Hollands schip.
22 (Duits vaartuig)
In de zestiende en zeventiende eeuw voor de Amerikanen eveneens een Duits vaartuig.
23 (zeil)
Een zeil dat bolstaat en zo veel wind vangt dat het een Hollander een week lang kan laten zweven. Een broeking, vroeger ook ‘baaivanger’ genoemd: een duffelse buis (jas) groot genoeg om een zware bui (baai) op te vangen. Ook met betrekking tot hetzelfde kledingstuk een ‘bolkvanger’, wijd genoeg om bij een beetje wind een bolk (kabeljauw) te bemachtigen.
24 (zeemansterm)
Een zeemansterm, gebruikt als een toevoeging in de zin van ‘en nog wat’, zoals bij het bepalen van de snelheid van een schip: ‘Veertien knopen en “een Hollander”.’
25 (mankement)
Een gat in de bodem van een schip dat met een houten prop gedicht is of kan worden. Een van de vele betekenissen voor het verdoezelen van allerlei mankementen. (Zie hoofdstuk 10.) In het zeemansjargon wordt het repareren van de scheepsbodem en -wanden ‘breeuwen’ genoemd, waarbij gebruik wordt gemaakt van een breeuwhamer en -ijzer. Ook ‘kalfaten’ of ‘kalefateren’.
26
Synoniem voor ‘dwaas’, ‘stommeling’, ‘onnozele hals’ en dergelijke, althans in de achttiende eeuw. Een scheldnaam vanwege de reeks stupiditeiten die de Engelsen toentertijd toeschreven aan de bewoners aan de andere kant van de Noordzee en oorspronkelijk niet bedoeld voor de Hollanders alleen.
27 (keilen)
Een plat kiezelsteentje dat, wanneer het rakelings over een wateroppervlak wordt geworpen, een of meer keren weer opstuit bij het vluchtig raken van het water. Een ‘zeildertje’ of ‘keiltje’, van ‘zeilderen’ of ‘keilen’, ook ‘kiskassen’ genoemd.
28 (kegelen)
Andere benaming voor het kegelspel Dutch zoo (zie aldaar).
29 (boogschieten)
Een kleine houten plug, in een handboog aangebracht als merkteken. Een eenvoudige inkeping kan ook.
30 (schoonspringen)
Een sprong met het gezicht naar het water gericht plus een achterwaartse draai.
31 (vijvers e.d.)
Een ‘merkteken’, een kringetje in een eerst rimpelloos wateroppervlak, veroorzaakt door de eerste regendruppels), een water- of luchtbelletje.
32 (champagne)
Goedkope champagne, oorspronkelijk van het Duitse merk Deutz & Gelderman en daarom deze voor de hand liggende woordspeling.
33 (toneelstuk)
Een in 1964 door Le Roi Jones (geb. 1934) geschreven toneelstuk. Een radicale weergave van het schaamteloos exploiteren van de zwarte bevolking door de blanke Amerikaanse samenleving. Het drama handelt over een diepgaande conversatie in een ondergrondse te New York tussen een blanke vrouw (Lulu) en een jonge neger (Clay). De discussie ontaardt in een hevige ruzie en Lulu steekt Clay dood. Het lijk wordt uit het raam gegooid. Zoals in de legende van de Vliegende Hollander raast de trein door tot de Dag des Oordeels! Van dezelfde auteur ook De dood van Malcolm X.
In 1967 heeft regisseur Anthony Harvey er een film van gemaakt met Shirley Knight en Al Freeman jr. in de hoofdrollen. De critici beschouwden deze film destijds als ’zeer langdradig’.