Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 06-11-2024

GELUIDSFILMWEERGAVE

betekenis & definitie

(Fr.: reproduction du film sonore; Du.: Tonfilmwiedergabe; Eng.: sound film reproduction), het omzetten van op een cinematografische geluidsfilm vastgelegde fotografische of magnetische geluidssporen in geluid, op zodanige wijze, dat het weergegeven geluid zo natuurgetrouw mogelijk overeenstemt met het oorspronkelijk opgenomen geluid.

De aftasting van fotografische geluidssporen (tevens zie Geluidsregistratie) geschiedt in principe als aangegeven in afb. 1. Daar de film in het beeldvenster intermitterend wordt voortbewogen en de geluidsaftasting een constante filmsnelheid vereist, moet deze aftasting op enige afstand vóór of achter het beeldvenster plaatsvinden. Bij films met fotografische geluidssporen vindt de geluidsaftasting (met behulp van de toonkop) plaats na het passeren van het beeldvenster. De afstand tussen het masker en de aftastplaats voor het geluid bedraagt voor 16-mm-films 26 beelden en voor 35-mm-films 20 beelden. Daar het bij een bepaald beeld behorende geluid toch gelijktijdig met het beeld moet worden weergegeven, zijn beeld en geluidsspoor op zodanige wijze op de filmkopie aangebracht, dat het geluid 26, resp. 20 beelden voorijlt op het bijbehorende beeld. De toonkop is bij filmprojectors met een maltezerkruisopzetmechanisme meestal tussen het opzetsprocket en het ondersprocket in de filmloop opgenomen.

De toonkop moet zodanig zijn geconstrueerd (afb. 2), dat de filmsnelheid op de plaats van de aftasting volkomen constant is, daar elke snelheidsvariatie een verandering van de toonhoogte tot gevolg heeft. In de afgebeelde toonkop wordt de aandrijving van de toonbaan bereikt door de film met een drukrol aan te drukken op de toonbaan. In sommige toonkoppen wordt deze aandrijving bereikt door de film vóór de toonbaan af te remmen en dan strak over de toonbaan gespannen naar het ondersprocket te leiden (afb. 3). De afremming wordt verkregen door de film op een remrol, voorzien van een instelbare frictie, aan te drukken. Ook deze constructie is volkomen zwevingvrij. Schorvrijheid is echter zeer moeilijk te bereiken, daar de frictie-instelling zeer kritisch is en de verende rol meestal een zodanig gewicht heeft, dat deze te traag is om ook zeer kleine snelheidsvariaties volledig te dempen. Het optische systeem voor de aftasting van het geluid kan gebouwd zijn volgens het microprojectiesysteem (afb. 4) of volgens het macroprojectiesysteem (afb. 5).De geluidsversterker van een geluidsfilminstallatie is vaak ter vereenvoudiging van het installeren en de bediening tot een geheel samengebouwd met alle bedieningsorganen en de voedingseenheid voor de belichtingslamp. In 16-mm-projectors wordt een dergelijke complete versterkerinstallatie vaak zeer compact gebouwd en in de voet van de projector ondergebracht. De belichtingslamp wordt met gelijkstroom gevoed. Dit is noodzakelijk, omdat bij wisselstroomvoeding de temperatuur van de gloeidraad en dus het uitgestraalde licht met een frequentie, gelijk aan tweemaal de netfrequentie, varieert. De lichtvariatie wordt dan door de fotocel omgezet in een wisselspanning, die wordt versterkt en als een zeer hinderlijke brom door de luidsprekers zou worden weergegeven. In plaats van gelijkstroomvoeding wordt in 16-mm-projectors vaak voeding met wisselstroom van hoge frequentie toegepast. De hierdoor veroorzaakte lichtvariaties hebben een zo hoge frequentie dat zij na versterking geen met het gehoor waarneembare trilling veroorzaken.

De aftasting van magnetische geluidssporen op films is in principe gelijk aan de aftasting, zoals deze bij normale recorders plaatsvindt. Magnetische geluidssporen worden voornamelijk gebruikt bij sommige 16-mm-films, bij 35-mm-CinemaScopefilms en Todd-AO-films. Bij 16-mm-films bevindt het magnetische spoor zich op de plaats waar zich normaal het optische spoor bevindt. De breedte is gelijk aan die van het optische spoor (2,15 mm) of aan de helft hiervan. In het laatstgenoemde geval is de helft van het normale fotografische intensiteitsspoor met een laag ijzeroxide bedekt, zodat een dergelijke film, zowel op projectoren die alleen voor weergave van fotografische sporen zijn ingericht, als op projectoren met een aftastmogelijkheid voor magnetische geluidssporen kan worden vertoond. Deze smalle sporen hebben het nadeel dat de verhouding tussen signaal en achtergrondgeruis veel ongunstiger is dan bij normale spoorbreedte, waardoor de weergave van het fotografische spoor vrij slecht is.

De afstand tussen beeld en geluid bedraagt bij 16-mm-films met een magnetisch geluidsspoor 25...28 beelden. De magnetische aftasting moet dus ongeveer op hetzelfde punt plaatsvinden als de optische. Dit leidt bij projectors die voor beide systemen geschikt moeten zijn tot een zeer gecompliceerde constructie van de toonkop. Deze moeilijkheid is bij CinemaScopefilms vermeden, daar hierbij het geluid 28 beelden naijlt ten opzichte van het beeld.

De CinemaScopefilm passeert eerst de toonkop voor de magnetische geluidsaftasting, dan de projector, en wordt vervolgens direct opgespoeld in de ondertrommel, zonder de toonkop voor optische weergave

magnetische sporen te passeren. De toonkop voor magnetische weergave is tussen de boventrommel en de projectorkop gemonteerd. De CinemaScopefilms zijn voorzien van vier geluidssporen (afb. 6): de sporen 1, 3 en 4 voor de stereofonische geluidsweergave, spoor 2 (‘effectspoor’) voor het geluid van effecten, dialogen, muziek enz. Aangezien het vierde spoor niet steeds een signaal bevat zou dit tot gevolg hebben dat in stille passages het ruisen van de voorversterker van het vierde kanaal door luidsprekers zou worden weergegeven. Om dit te voorkomen, is op het vierde spoor tevens een toon met een frequentie van 12 kHz opgenomen, die enige seconden voor het einde van een stille passage begint en enige seconden na het ‘geluidseffect’ eindigt. Tussen de voorversterker en de volumeregelaar van het vierde kanaal is een zgn. 12-kHz-unit geschakeld, die een filter bevat, dat de 12-kHz-toon aan het signaal onttrekt en alle geluidsfrequenties beneden 8 kHz onverzwakt doorlaat.

Het 12-kHz-signaal wordt versterkt en gebruikt om een relais te schakelen dat, indien geen 12-kHz-signaal aanwezig is, de uitgang van de voorversterker kortsluit. De effectluidsprekers zijn dan volkomen stil. De vier sporen van een CinemaScopefilm nemen aanzienlijk meer plaats in dan het fotografische geluidsspoor van een normale film. Om de voor het beeld beschikbare ruimte niet te behoeven te verkleinen, heeft men de perforaties van deze films versmald.

Bij 8-mm-smalfilmprojectie is geluidsweergave mogelijk door het aanbrengen van een magnetiseerbaar spoor op de filmband (de geluidskwaliteit voldoet dan aan redelijke eisen) of door stroboscopische, elektromagnetische of mechanische synchronisatie met een bandopname- en bandweergaveapparaat.

< >