(Fr.: encre d’imprimerie; Du.: Druckfarbe; Eng.: printing ink), in de meeste gevallen een suspensie van een of meer fijnverdeelde vaste pigmenten in een drogend en daarbij filmvormend bindmiddel (vehicle) van geschikt geachte vloeibaarheid. Voor speciale doeleinden worden als drukinkt ook oplossingen van kleurstoffen gebruikt, bijv. bij flexografische drukinkten. De consistentie en uiteraard de gehele samenstelling van drukinkt varieert, al naar het drukproces, van zeer dun vloeibaar tot zeer dikke pasta.
Het bindmiddel heeft tot taak de pigmentdeeltjes te omhullen, aan de drukinkt een voor haar verwerking geschikte viscositeit en/of tack (kleverigheid) te verlenen, na de beeldmatige overdracht op de beeldontvanger ervoor te zorgen dat de pigmentdeeltjes goed bevloeid blijven en dat ze door inslaan permanent verankerd worden op het bedrukte materiaal.
De oplos- en verdunningsmiddelen zijn als hulpstof te beschouwen. Deze verdwijnen tijdens het droogproces volledig en komen in het milieu, worden opgevangen in absorptietorens en later weer gebruikt (recycleproces), of worden in zgn. naverbrandingsovens onschadelijk gemaakt. De trend is milieuvriendelijke oplosmiddelen te (gaan) gebruiken en waar mogelijk zelfs water. Ook oplosmiddelarme en oplosmiddelvrije inkten worden gebruikt; bijv. ‘poederinkt’ wordt gebruikt bij het drukken volgens elektrografisch proces. De poeder hecht op de plaatsen waar hoge lading aanwezig is. Door verhitten ontstaat een blijvende goede hechting.
Door drogen van een min of meer vloeibare inkt ontstaat een wrijfvaste harde laag. Ervóór treedt de ‘set’ op, het moment waarna ‘handling’ al mogelijk is. De snelheid van drogen bepaalt veelal de snelheid van het gehele drukproces. Drukinkt dient om informatie in de vorm van tekens op een ondergrond (beeldontvanger) vast te leggen; de tekens contrasteren met de ondergrond (bijv. zwarte druk op wit papier).
Het traditionele drukapparaat bevat een drukvorm waarin de tekens zijn aangebracht als letters, cijfers, tekeningen of andere afbeeldingen zoals clichés van foto’s.
De drukinkt wordt door een inktwerk getransporteerd naar en zorgvuldig verdeeld over de drukvorm en daarna onder uitoefening van druk (deze kan per letter, per vlak of rollend zijn) als een dunne inktfilm, direct of indirect via een tussenbeeldfase op een ondergrond aangebracht. Deze beeldontvanger is veelal papier doch kan verder zeer verschillend zijn (karton, hout, textiel, metaal, glas, leder, kunststof enz.). De drukinkt gaat van de drukvorm op de ondergrond over; de inktlaag ‘splitst’ zich, d.w.z. een deel van de inkt blijft op de drukvorm achter, het grootste deel (meer dan 50%) echter hecht op de te bedrukken ondergrond. Hier moet de inkt veeg- en wrijfvast worden, m.a.w. drogen, tot een duidelijk waarneembare en onuitwisbare afdruk.
In de Verenigde Staten worden meer dan 15.000 grondstoffen aangeboden aan drukinktfabrikanten door meer dan 1500 fabrikanten; W.-Europa geeft een dergelijk beeld. Hierdoor is een oneindige variatie in drukinktsamenstelling mogelijk, steeds afgestemd en aangepast aan het drukproces en aan de gebruiksbestemming.
De inkt moet een goede verwerkbaarheid (verdeling en splitsing) hebben vooral op de drukpers en op het papier, m.a.w. de reologie moet nauwkeurig worden bepaald (nevelen, plukken, parelen enz.). Verder is wat hechting en droging betreft van belang dat blokken, krijten, smeren enz. niet mag voorkomen.
Ook qua gebruiksgedrag zijn er eisen: de inkt dient lichtecht, vochtbestand, krijt-, kras-, chemicaliën-, water- en olievast, niet giftig, oplosmiddel- en warmtevast, steriliseerbaar en dieptrekbaar te zijn.
Voor het uiterlijk van de druk eist men: scherpe afdruk, glanzend of mat, brillant, dekkend of transparant, geen doorslag, meerkleurendruk. Er bestaan allerlei bijzondere inkten, bijv. fluorescerende, metaaleffect-, kleurloze, magnetische, indicator-, geleidende inkten.
Gemiddeld is in de inktsamenstelling het gehalte aan kleurstof 15% waarvan de helft zwart (roet). Zowel anorganische als organische kleurstoffen zijn in gebruik. De bevochtiging en verder de fijnheid van deze stoffen zijn van groot belang, naast de kleurkracht en kleurzuiverheid. Intensief malen op driewalsen is nodig om zeer fijne en goed bevochtigde pigmentdeeltjes te krijgen die vereist zijn voor de dunne drukinktfilmen die worden aangebracht (van 2...10 μm resp. voor offset- en flexo- tot diepdrukinkt; voor boekdruk zeefdruk zijn de lagen dikker). Er bestaan voorbehandelde pigmenten, ook in het bindmiddel gebrachte zgn. ‘geflushte’ pigmenten die zeer fijn verdeeld uit de waterfase worden overgebracht in het bindmiddel.
Veel gebruikte kleurstoffen zijn de anorganische soorten: roet (carbon black), titaanoxide (wit), chromaatgeel en -oranje, molybaatoranje, staalblauw; organische soorten: benzidine-gelen (diacrylide), hansagelen, rode lakken zoals toluïdinerood, pararood, bonroden, rodamine, quinacridonen, alkaliblauw, fthalocyanineblauw en -groen, methylviolet en victoriablauw.