(Fr.: tour; Du.: Drehbank; Eng.: lathe), in de metaalbewerking een machine die dient voor het bewerken van willekeurige voorwerpen zodanig dat omwentelingslichamen (langsdraaien of uitboren) of platte vlakken (vlakdraaien) daaruit ontstaan. Tevens kan men daarmee schroefdraad snijden, forceren en soms andere dan cirkelvormige doorsneden maken (achterdraaien van frezen).
De voornaamste delen van een draaibank zijn: bed, vaste kop, losse kop en kruissupport.
Het bed bestaat in hoofdzaak uit twee zuiver bewerkte evenwijdige lijsten, vlakke (Europees bed) of dakvormige (Amerikaans (prisma)bed), waarover het support en de losse kop kunnen worden verplaatst. Dikwijls beweegt het support over een prismatisch en een vlak deel van het bed en kan de losse kop over het prisma aan de andere zijde van het bed bewegen, aan de voorkant steunend op een vlak deel van het bed.
De vaste kop bevat de hoofdspil die zeer nauwkeurig gelagerd moet zijn. Hij wordt door een motor via tandwielen aangedreven, waarbij keuze uit verschillende overbrengingen mogelijk is. Het einde van de spil bevat aan de buitenkant draad en aan de binnenkant een conisch gat. Op de draad kan een klauwplaat of ander opspantoestel geschroefd worden; in de conus kan een centerpunt met morseconus worden aangebracht.
De losse kop bevat steeds een centerpunt die met een handwiel en draadstang in de richting van de hartlijn van de bank versteld kan worden. Door de centerpunt te vervangen door een boor, kunnen op de bank gaten geboord of geruimd worden. Het kruissupport bevat de slotplaat met handgrepen en grendels voor het instellen van langsvoeden, draadsnijden en dwarsvoeden. Over het kruissupport is beweegbaar een dwarsslede waarmee de beitel uit de hand of automatisch dichter bij of verder van de hartlijn van het werkstuk kan worden gebracht, en daarover is weer een kleinere dwarsslede aangebracht waarmee de beitelhouder uit de hand kan worden bewogen.
De machines voor draaiwerk zijn ongeveer als volgt in te delen:
centerdraaibanken, zowel voor werk tussen de centers als kopdraaibewerking;
kopdraaibanken, uitsluitend voor kopdraaiwerk en veelal als tweede-operatiemachines fungerend;
meerbeitelbanken, meestal in kopdraaiuitvoering, enkel- of tweespillig;
revolverdraaibanken, zowel met horizontale als verticale revolverkop;
enkelspillige draaiautomaten met nokken gestuurd, te onderscheiden in revolverautomaten, langdraaiautomaten en speciale soorten (faconautomaten enz.);
meerspillige draaiautomaten, met nokken gestuurd.
Daarnaast onderscheidt men draaibanken voor bijzondere bewerkingen, zoals de horizontale of carrousel-, de kopieer-, draadsnij-, afsteek-, assen-, nokkenassen-, wielen-, achter-, kruktappen- en krukwangendraaibank.
De draaibank voor houtbewerking is in vergelijking met die voor metaalbewerking eenvoudiger en neemt een ondergeschikte plaats in aangezien in het algemeen met grote snelheden wordt gewerkt, die gemakkelijk bereikt kunnen worden met goed geëquilibreerde meskoppen, frezen enz., doch niet met het op de draaibank opgespannen werkstuk, dat in het beginstadium zeker niet geëquilibreerd is. Hij bestaat uit een bed op poten. Aan de ene zijde is een vaste kop bevestigd, aan de andere kan een losse over het bed verschuiven. Tussen beide in bevindt zich een slede die de beitel draagt. De vaste kop draagt de hoofdas die aangedreven wordt; deze is van schroefdraad voorzien tot het plaatsen van allerlei toebehoren, zoals center, stelplaat, meenemerschijf, boor- en klembussen. De losse kop draagt een, door een handrad met schroef beweegbare, spil met center. Het werkstuk wordt tussen de centers ingespannen, waarna de beweegbare spil van de losse kop door een klemschroef wordt vastgezet. De slede kan automatisch langs het bed bewogen worden.
Draaiautomaten.
Bij de groter wordende behoefte aan gedraaide werkstukken zijn mutaties in het machinepark ontstaan die een duidelijke soortonderscheiding doen vervagen. In eerste instantie dient een machine een passend bewegingssysteem te hebben en een inrichting die het mogelijk maakt de relatieve positie(s) van het gereedschap ten opzichte van het werkstuk te beheersen. Het resultaat is afhankelijk van de tekening en de vaardigheid van de draaier, behalve de nauwkeurigheid die uit mechanische facetten voorkomt.
Bij de fabricage van verscheidene gelijke werkstukken gaan menselijke factoren als: vermoeidheid, concentratieverschillen, afleesfouten enz. een rol spelen in het resultaat. Bij toeneming van de aantallen en vergroting van het aantal gereedschappen ontstaat de tendens dat de kwalitatieve spreiding toeneemt. Men heeft derhalve geleidelijk meer voorzieningen aangebracht die het mogelijk maken de menselijke invloed te verkleinen bij repeterend werk. Zo worden bijv. de tekeninggegevens eenmalig op hulpelementen overgebracht. Naarmate de mechanisatiegraad toeneemt, zullen nog bestaande bronnen van bedieningsfoutenbronnen worden uitgeschakeld en de resultaten geheel beheerst gaan worden door de instelnauwkeurigheid en de ‘natuurlijke’ procesvariabelen. Wel blijft o.a. nog over de meest mensafhankelijke factor: die van de instelprocedure, maar deze komt seriegewijze slechts met grote intervallen voor. Men ziet hieruit dat de ideale condities het meest benaderd worden in verregaand gemechaniseerde machines. Deze zijn echter kostbaar, hebben vaak sterke beperking wat betreft de aard en de afmeting van het werkstuk, vergen veel steltijd en zijn alleen op hun plaats wanneer de seriegrootte dat rechtvaardigt. Voor kleine aantallen en middelgrote series bieden nieuwe ontwikkelingen echter mogelijkheden tot uitschakeling van de menselijke invloed, bijv. de met stekersystemen geprogrammeerde en de numerieke besturing samengaand met systemen van voorinstelling van de gereedschappen buiten de machine.
Bij de numerieke besturing wordt de informatie omtrent de weg, richting en lengte op een ponsband gecodeerd. Via een bandlezer en signaalorganen worden de betrokken machine-elementen geactiveerd en de bewegingen volgens opgave uitgevoerd. Is de machine voorzien van een meetsysteem en terugkoppeling, dan worden de resultaten van de stelbewegingen met de commando’s vergeleken. De numerieke besturing vindt steeds meer ingang ook voor klein precisiedraaiwerk.
In de laatste jaren zijn als gevolg van de produktiviteitsdruk mengvormen van de verschillende typen machines ontstaan. Bij de complexe automaten tracht men de commando-organen zo flexibel mogelijk te maken, de instelkosten sterk te beperken en de dure machines ook voor kleinere series economisch bruikbaar te maken. Men kan tegenwoordig een centerdraaibank al een heel eind omvormen tot een revolverbankachtige machine en van revolverdraaibank naar volautomaat is slechts een kleine stap. Moet men zeer grote aantallen produkten maken, dan zijn mechanisch gestuurde machines vaak het meest rendabel. Kostenbrengende factoren zijn dan o.a. het wisselen van de materiaalstaven en het periodiek wisselen en stellen van de gereedschappen. Meermachinebediening, bij automaten mogelijk, lost een deel van het probleem op, evenals het invoeren van automatisch werkende stavenmagazijnen en toevoerinrichtingen.