(Fr.: béton cellulaire, béton poreux; Du.: Zellenbeton, Luftbeton, poröser Beton; Eng.: cellular concrete, aerated concrete, porous concrete), verzamelnaam voor een bepaald type lichtbeton, met een grote porositeit (tot 90%), en bijgevolg een geringe dichtheid (vanaf 200 kg m−3) en een geringe druksterkte (vanaf 1 N mm−2), hoewel er dichtere soorten zijn (tot 1400 kg m−3) die een grotere druksterkte (tot 14 N mm−2) bezitten. De warmtegeleidingscoëfficiënt ligt tussen 10% en 20% van die van normaal grindbeton.
Cellenbeton bevat een groot aantal gesloten poriën, allemaal ongeveer even groot (diameter ca. 1 mm), gelijkmatig verdeeld en met gas of lucht gevuld. Die poriën zijn tijdens de vervaardiging ontstaan in een brijachtige massa van een hydraulisch bindmiddel (cement en/of kalk), water en (meestal) een fijn toeslagmateriaal (fijn zand). Ofschoon er vele procédés voorkomen, merendeels geoctrooieerd, zijn er in principe twee verschillende werkwijzen: chemisch (gasbeton) en mechanisch (schuimbeton).
Bij gasbeton (Fr.: béton au gaz; Du.: Gasbeton; Eng.: gas concrete) zijn de poriën gevuld met gas, dat ontwikkeld is door de chemische reactie van een toegevoegd poeder in het sterk alkalische milieu. Gewoonlijk wordt hiervoor fijn aluminiumpoeder gebruikt (waterstofontwikkeling), soms waterstofperoxide (zuurstofontwikkeling).
Bij schuimbeton (Fr.: béton mousse; Du.: Schaumbeton; Eng.: foamed concrete) zijn de poriën gevuld met lucht, omdat de massa intensief is gemengd (‘geschuimd’), veelal nadat er een schuimmiddel (bijv. metaalzepen, harszepen) aan toegevoegd is.
De verharding van cellenbeton, vooral van gasbeton, wordt gewoonlijk versneld in een autoclaaf (stoom van 170...180 °C onder een druk van 8...10 maal de atmosferische druk), waardoor ook de eigenschappen worden verbeterd, speciaal de druksterkte. Voor de gewenste reactie van het hydraulische bindmiddel is het noodzakelijk dat het fijne toeslagmateriaal (zand) veel kiezelzuur bevat. Soms worden hiervoor ook nog andere materialen toegevoegd, zoals pozzolanen en vlieg-as. In tegenstelling tot gasbeton kan schuimbeton ook op het bouwwerk worden gemaakt.
Cellenbeton wordt merendeels toegepast in de vorm van stenen, blokken, dak-, muur- en wandplaten, met als voornaamste voordelen: de goede warmte-isolatie, het geringe gewicht, de brandwerendheid, de zaag- en spijkerbaarheid. De kleinere elementen worden dikwijls op maat ‘gesneden’ door zgn. zaagdraden, die vanaf de bodem van de grote mal omhooggetrokken worden. De grotere elementen worden dikwijls voorzien van een wapening, die gezien de porositeit van het omhullende beton een speciale bescherming nodig heeft.
Op het grensgebied van cellenbeton en lichtbeton met lichte toeslagmaterialen bevindt zich het kunststofschuimbeton, dat nog in ontwikkeling is. Als toeslagmateriaal komt momenteel vooral geschuimd polystyreen in aanmerking. De parelachtige korrels worden door verhitting geëxpandeerd tot het vijftigvoudige van hun oorspronkelijke volume, met een diameter van 1...3 mm en een volumegewicht van 10...15 kg m−3.
Door deze geëxpandeerde korrels als (licht) toeslagmateriaal voor beton te gebruiken, ontstaat cellenbeton met een gelijkmatig verdeelde hoeveelheid gesloten poriën. Op deze wijze wordt o.a. Styropor-beton vervaardigd, waarmee ook in de wegenbouw wordt geëxperimenteerd als isolerende laag onder de eigenlijke wegverharding.