begrip waarvan het niet mogelijk is een eenduidige omschrijving te geven. In de meeste landen van W.-Europa geldt nog steeds de wettelijke aanduiding: met name in de wet genoemde (groepen van) ziektes, door het beroep veroorzaakt, waarvoor speciale regelingen in het kader van de sociale verzekering gelden.
Dit was in Nederland ook het geval tot in 1967 de Ongevallenwet verdween, en niet meer het ‘risque professionnel’, maar slechts het ‘risque social' bepalend was voor de financiële consequenties van arbeidsverzuim; het verschil in uitkering voor ‘echte’ beroepsziekten en gewone ziekten werd opgeheven. In dit opzicht is Nederland tot nu toe als enige de overige EEG-landen voorgegaan.Er is meer dat eenduidige omschrijving bemoeilijkt. Wat is beroep? Naar oorzaak en gevolgen is er geen onderscheid indien men een vergiftiging oploopt door de vloer of kleding te reinigen met een gechloreerde koolwaterstof, bijv. tetra (chloorkoolstof), of wanneer men er te sterk aan blootgesteld is tijdens loondienst. Bij het schilderen in loondienst kan men evenzeer een oplosmiddelenvergiftiging oplopen als bij het doe-het-zelfwerk thuis. Zo werd in Nederland vrij kort na elkaar een fosgeenvergiftiging gezien bij een schilder die met verfafbijtmiddelen (methyleenchloride) werkte in de nabijheid van een petroleumkachel en bij een zwangere vrouw die al vast het bedje voor de toekomstige baby bewerkte onder gelijksoortige omstandigheden.
Verder kan het verband tussen ziekte en beroep zowel oorzakelijk als voorwaardelijk zijn: blootstelling aan kwartsstof kan leiden tot silicosis (verbindweefseling van de long: mijnwerkers, zandstralers, aardewerkindustrie, steenhouwers enz.), maar bij blootstelling aan stof kan een lijder aan bronchitis meer last krijgen, zonder dat de bronchitis hierdoor veroorzaakt is.
Wat is ziekte? Uiteindelijk gaat het om een verstoorde ‘passing’ tussen de ‘eisen’ van het leven en de menselijke mogelijkheden dit leven aan te kunnen. Dit kan zich op allerlei niveaus uiten: in dood of echte ziekte, maar ook in een complex van vage klachten als vermoeidheid, hoofdpijn, overspanning. Dit ‘leven’ is moeilijk uiteen te rafelen in werksituatie, wonen en recreëren. Indien iemand de sociaal-psychologische belasting in het beroep, vaak ook het dragen van een te grote verantwoordelijkheid of het opboksen tegen een opgeschroefd tempo, niet bij kan houden, en ‘er onder door gaat’, zou men evengoed van een beroepsziekte kunnen spreken als wanneer het gaat om een loodvergiftiging opgelopen in een accufabriek. De vroegere ongevallenwet (en ook de huidige in andere landen) compenseert echter dit type beroepsziekte niet. Echter, men kan minder tegen de eisen van zijn beroep op indien men ook ‘thuis’ moeilijkheden ondervindt; de situatie in het beroep wordt mede gekleurd door datgene dat de loontrekker naar de fabriek aan psychosociale problematiek meebrengt en omgekeerd, en evenzeer reageert het zenuwstelsel of het hart niet specifiek anders op een belasting vanuit het beroep dan op dat van moeilijkheden in het gezin. Vervaging van grenzen derhalve.
Ook zijn er ‘echte’ ziekten die gezien de ervaring in hogere frequentie bij vaak langdurig beroepshalve blootgestelde personen voorkomen, maar ook buiten de beroepssfeer aangetroffen worden. Met name gaat het hier om kwaadaardige aandoeningen, die niet specifiek zijn voor één beroepssituatie. Beroepskankers onderscheiden zich niet in ziektebeeld van ‘normale’ kankers, maar komen in de regel wel op jongere leeftijd en in hogere frequentie voor in bepaalde beroepsgroepen, bijv. longkanker in uraniummijnen, in chromaatindustrie, bij asbest-isoleerders, maar ook ‘alleen’ al door het roken van sigaretten; aandoeningen van gewrichten bij werkers met pneumatische werktuigen, maar ook ‘zo maar’. Er is ook een versterkende werking tussen dezelfde of gelijksoortige oorzaken in en buiten het beroep (bijv. asbest + roken).
Mede gelet op het voorgaande kan men verschillende soorten beroepsziekten onderscheiden.
1. Ziekten die rechtstreeks oorzakelijk verband hebben met het werk in loondienst en die volgens wettelijke regelingen binnen specifieke sociale verzekeringswetten vallen.
2. Ziekten die rechtstreeks oorzakelijk verband hebben met het beroep, maar (nog) niet in de specifieke wet opgenomen zijn, daar de wetgeving steeds achterloopt bij de voortgang der mogelijkheden. Zo was het vroeger in Nederland wel mogelijk een chroom-, maar niet een nikkel-huidaandoening te erkennen, hoewel ze beide in dezelfde werkplaats konden ontstaan.
3. Ziekten zonder per individu direct aanwijsbaar verband met de beroepsfactoren, maar wel in hogere frequentie en vaak op lagere leeftijd voorkomend in bepaalde beroepen, vooral kankers, bronchitis, leveraandoeningen.
4. Ziekten die in hun beloop mede bepaald worden door de beroepssituatie, zonder er door veroorzaakt te zijn, bijv. bronchitis, hartvaataandoeningen, rugklachten.
5. Ziekten die in hun ontstaan worden bepaald door specifieke factoren in loondienstsituaties, welke evenzeer hier buiten aanwezig kunnen zijn, bijv. vergiftigingen en huidaandoeningen ook in de hobby- en doe-het-zelfsfeer; lawaaidoofheid door fabriekslawaai en door popmuziek of schietoefeningen.
6. Ziekten die in hun ontstaan en/of beloop mede bepaald worden door niet-specifieke situaties in het beroepsleven, welke situaties evenzeer buiten het beroep voorkomen, bijv. psychosociale stress, hartvaataandoeningen, overspanning.
Nederland heeft in vergelijking met andere landen steeds relatief weinig ‘echte’ beroepsziekten (onder 1 en 2) gekend: wij hadden maar weinig mijnen (silicosis), de industriële ontwikkeling kwam laat vergeleken met andere landen, waardoor ons land het zich financieel kon veroorloven in 1967 de ziektewetregeling op te trekken tot de ongevallenwetregeling. Doordat sinds 1967 de behandelende artsen niet meer afzonderlijk betaald worden voor behandeling van beroepsziekten, verdween een stimulans deze gevallen door te geven aan de centrale overheid; de wetswijziging heeft dan naast vele voordelen wel het nadeel gehad dat het inzicht in het werkelijke voorkomen veel slechter geworden is. Ingebouwde voorschriften voor melding aan de Arbeidsinspectie, bijv. via verzekeringsartsen, blijken in de praktijk niet het gewenste effect te sorteren. De instantie die nog het beste overzicht heeft, is de Medische Dienst der Arbeidsinspectie; zijn jaarverslagen geven een inzicht in het voorkomen, echter meer in kwalitatieve dan in kwantitatieve zin.
Men kan de voornaamste ‘echte’ beroepsziekten als volgt naar groepen van oorzaken classificeren.
Chemische factoren:
a. huidaandoeningen (in W.-Duitsland komt men op ca. 20% van het totaal aangemelde beroepsziekten; dit zal in Nederland relatief eerder hoger dan lager liggen, daar beroepslongziekten hier relatief minder voorkomen);
b. vergiftigingen, inclusief kanker;
c. stofziekten van de long, met name silicosis, asbestosis, longkankers.
Fysische factoren:
a. lawaaidoofheid;
b. caissonziekte, door onderdruk;
c. tumoren, aandoeningen van bloedbereidende organen door ioniserende straling;
d. aandoeningen van gewrichten, ledematen door trillingen (vibraties).
Biologische factoren: infecties door bacteriën, wormen, schimmels.
Verschillende ziekten treden pas op den duur op, nadat er zgn. sub- of preklinische verschijnselen aantoonbaar zijn. Er is dan een overgang van een niet-direct ziekmakend, voor de werknemer ongemerkt verlopend, voorstadium, via een fase met een verminderd gevoel van fitheid (hoofdpijn, pijn in botten en spieren, vermoeidheid, lusteloosheid enz.), naar een klinische fase die tot werkstaking dwingt. Gevreesd moet worden dat deze subklinische en preklinische fasen veel vaker voorkomen dan bekend is. Al is hier dan nog niet van echte ‘ziekte’ sprake, toch is vooral de preklinische fase evenzeer onaanvaardbaar. Ze verlaagt niet alleen het ‘plezier’ in het werk, ze verlaagt ook de kwaliteit van het totale bestaan.
Door periodiek onderzoek van de werkers kan men vaak aan de hand van deze vroege effecten zowel de mate van blootstelling als de kans op ziekte afzwakken, en zodoende vroegtijdig preventieve maatregelen nemen. Het is de taak van de bedrijfsleiding ervoor te zorgen dat de mogelijkheden hiertoe in haar bedrijf ook werkelijk gerealiseerd worden. Aansluiting bij een bedrijfsgeneeskundige dienst is al het minste dat van haar verwacht mag worden om de vele vormen van ‘beroepsziekte’, niet alleen de categorieën 1 en 2, maar de hele scala van 1 tot en met 6 zo mogelijk te voorkomen.