(Fr.: aberration; Du.: Aberration; Eng.: aberration), de schijnbare verplaatsing van een hemellichaam als gevolg van het feit dat het wordt waargenomen van een punt ergens op het oppervlak van de (bewegende) Aarde af.
Aangezien de Aarde zowel om haar as wentelt, als jaarlijks een baan om de Zon doorloopt, onderscheidt men de jaarlijkse aberratie en de dagelijkse. De jaarlijkse aberratie is het verschijnsel dat een hemellichaam van zijn ware plaats verschoven schijnt te zijn in de richting van de beweging die het op een bepaald moment heeft ten opzichte van de plaats van waarneming, die afgezien van de aardrotatie de beweging om de Zon is. Daar het licht zich met eindige snelheid voortplant, ziet men een hemellichaam niet in de richting van waaruit het licht voor een stilstaande waarnemer schijnt te komen, maar in die welke samenvalt met de resultante van de snelheid van het invallende licht c en die van de waarnemer v, en gelijk aan de snelheid van de Aarde in haar baan. De aberratie bedraagt a = v (sin ⍺)/c, waarin ⍺ de hoek is tussen de richting van het apex (de richting waarin de Aarde zich beweegt) en die waarin de ster of planeet zich bevindt, gemeten vanuit het punt van waarneming. De aberratie is maximaal als de absolute waarde van ⍺ = 90°; zij bedraagt dan 20,47" (aberratieconstante). De richting waarin de Aarde zich beweegt, doorloopt jaarlijks 360°; daardoor schijnt de richting waarin men een ster ziet, in diezelfde periode een ellips te beschrijven met een halve grote as van 20,47".
Een nauwkeurige bepaling van de aberratieconstante was een der methoden om de snelheid van de Aarde in haar baan en daarmee de afstand van de Aarde tot de Zon te bepalen. Bij planeten wordt de aberratie gecompliceerd door het feit dat zij door hun baanbeweging rondom de Zon van plaats veranderen in de tijd die hun licht nodig heeft om de waarnemer te bereiken (planetaire aberratie). De dagelijkse aberratie is het gevolg van de aswenteling van de Aarde; zij is zo klein dat zij meestal wordt verwaarloosd. Zij bereikt haar grootste waarde (0,3") bij de meridiaandoorgang van een equatorster, wanneer de waarnemer op de aardequator staat.